De mensheid staat voor grote uitdagingen. De overgang van een fossiele naar een koolstofvrije economie is misschien wel de grootste. De komende jaren moeten we afscheid nemen van álle processen waarbij CO2 vrijkomt. Dat betekent dat tegen 2050 de meeste producten alleen nog maar gemaakt kunnen worden van biobased grondstoffen. Dat zijn natuurlijke grondstoffen die op een verantwoorde manier geteeld, geoogst, gebruikt en hergebruikt kunnen worden. En als we brandstof gebruiken, is het biobrandstof die gemaakt wordt van plantaardig materiaal of afval. Alleen zo voorkomen we de rampen die het gevolg zijn van klimaatverandering.
In Nederland bedenken en verkopen jonge, innovatieve bedrijfjes allerlei slimme, groene oplossingen die helpen om ons land circulair te maken. Denk aan bouwmateriaal van zeewier, isolatiemateriaal van stro of bioplastic van maïs of suikerriet. Daar gaat veel overheidsgeld naartoe, onder meer via het Nationaal Groeifonds. Via dat fonds stopt het Rijk de komende jaren minimaal 102 miljoen euro (oplopend tot 336 miljoen euro) in de ontwikkeling van Nederland als ‘ontwikkelhub en kennisexporteur’ van biobased technologieën.
En toch… het zijn druppels op een gloeiende plaat. De impact van die jonge, innovatieve bedrijven wordt enorm overschat. Als ik kijk naar de groene overheidsinitiatieven uit het recente verleden, moet ik concluderen dat maar een klein deel van wat ze beloven ook écht gerealiseerd wordt. De focus van de overheid op die jonge, innovatieve bedrijven leidt de aandacht af van het échte probleem: de petrochemische industrie.
Shell Moerdijk bijvoorbeeld, produceert chemische producten op basis van aardolie. Ze maken precies waar we eigenlijk vanaf moeten. Daar is ook nog eens geweldig veel energie voor nodig. Zestien procent van het totale energieverbruik van de provincie Noord-Brabant komt voor rekening van Shell Moerdijk. Als je dat bedrijf op biomassa wil laten draaien, heb je meer nodig dan we in heel Brabant op jaarbasis aan biomassa kunnen produceren. We hebben simpelweg niet genoeg Brabant voor Shell.
En ja, misschien is er een slimme, jonge, innovatieve onderneming die het antwoord heeft. Maar voor zo’n bedrijfje op de schaal van Shell Moerdijk is, zijn we decennia verder. Shell en andere petrochemische bedrijven veranderen langzaam. De snelheid van die verandering blijft ver achter bij wat nodig is. En dat terwijl in Moerdijk de échte volumes en de échte veranderkracht te vinden zijn.
Het mooiste zou natuurlijk zijn als petrochemische bedrijven zelf het licht zien en moreel leiderschap gaan tonen. Maar dat betekent dat ze af moeten stappen van een verdienmodel dat ten koste gaat van onze planeet en onze atmosfeer. Het betekent dat ze waarde creëren voor de planeet verkiezen boven waarde creëren voor hun aandeelhouders. En dát is een lastige boodschap.
Consumenten alleen kunnen deze verandering niet in gang zetten. Daarvoor is het probleem te complex, te onoverzichtelijk en – vooral – niet zichtbaar genoeg.
Afnemers van de petrochemische industrie kunnen wél eisen stellen, maar ook dat gaat traag.
Wie de verandering wel in gang kunnen zetten, zijn Den Haag en Brussel. De politiek heeft knoppen om aan te draaien. Eenvoudige regels kunnen bijvoorbeeld al heel veel effect hebben. De overheid zou producenten kunnen verplichten om áltijd hernieuwbare grondstoffen in materialen te stoppen. De overheid zou ook kunnen eisen dat de milieu-impact van een product verwerkt wordt in de prijs, waardoor vervuilende producten veel duurder worden dan schone. Het zijn twee concrete voorbeelden die zorgen dat de petrochemische industrie in beweging moet komen.
Ja, het is goed dat jonge, innovatieve bedrijven groene alternatieven ontwikkelen en op de markt brengen. Ikzelf werk niet voor niks ook bij zo’n bedrijf. Het is goed dat hier tijd, aandacht en (overheids)geld naartoe gaat. Maar het zou vooral goed zijn als de overheid de petrochemische industrie dwingt om sneller te bewegen dan nu het geval is. Want alleen dan kunnen we écht circulair worden.
Het laatste nieuws
09-12-2024